
80 jaar vrij zijn in Helmond
In 2024/2025 herdenken we dat Helmond tachtig jaar in vrijheid leeft. Een mijlpaal die ons herinnert aan de offers voor onze democratie en de verantwoordelijkheid om vrijheid te beschermen.
Met achttien leerlingen uit het mbo, vo en hbo werkten we aan het project ‘Tachtig jaar vrij zijn in Helmond’. Door ontmoetingen met mensen die oorlog hebben meegemaakt, hoorden zij aangrijpende levensverhalen over verlies, veerkracht en hoop. Voor de leerlingen werd het geen gewone schoolopdracht, maar een confrontatie met de realiteit van vrijheid – en wat het betekent als die vrijheid je wordt ontnomen.
Er zijn 22 verhalen opgetekend. Ze behoren tot het immaterieel erfgoed van Helmond. Deze verhalen verbinden ons met het verleden en inspireren ons om vrijheid te blijven waarderen.
De tranen van Damir Mumini
Ik heb mijn hart vastgeknoopt aan Helmond

Geboren in de hoofdstad van Kosovo, maar niet echt thuis in welke wereld dan ook, begon Damir Mumini zijn reis in een land vol tegenstrijdigheden. Damir werd geboren op 2 maart 1965, in de hoofdstad van Kosovo. Hij groeide op in een multicultureel gezin; zijn moeder was Kroatisch, zijn vader beschouwde zichzelf als Albanees, al zagen sommigen hem als Turk. Vanaf jonge leeftijd worstelde Damir met zijn identiteit, een zoektocht die zijn leven bepaalde. Nu woont hij in Helmond en werkt hij bij VDL, maar de sporen van zijn achtergrond blijven altijd voelbaar.
Damir leefde met zijn familie in Joegoslavië. “Mijn vader was geoloog. Op 27-jarige leeftijd werd hij directeur van een van de grootste mijnen in Kosovo, genaamd Trepča.” Jaren later herkende Damir deze mijn in een televisieserie getiteld ‘Tranen van Tito’, gemaakt door een Nederlands-Kroatische vrouw. De beelden toonden een stukje geschiedenis van Kosovo. Hij herinnerde zich dat hij er als kind een paar keer was geweest. “Ik vond het zo bijzonder dat de mijn er na 55 jaar nog precies hetzelfde uitzag.”
Als jongen droomde Damir ervan om piloot te worden, maar hij volgde een opleiding tot vliegtuigmonteur. “Na de middelbare school, op 18-jarige leeftijd, moest ik in militaire dienst. Normaal gesproken 15 maanden, maar wie een universiteit bezocht, kon dit verkorten tot 12 maanden, met daarna drie maanden extra.” Damir meldde zich aan voor de universiteit om korter te dienen, maar hij maakte die drie maanden nooit af. Hij voltooide zijn militaire dienst in Slovenië. Aan het einde van de jaren ’80 veranderde de situatie in voormalig Joegoslavië. Tito was gestorven. Iedereen wilde Tito opvolgen. Na zijn dood kreeg nationalisme de overhand. Damir, opgegroeid in een multiculturele samenleving, had daar een hekel aan en de verdeeldheid die het veroorzaakte. De kranten stonden vol propaganda, wat voor veel onzekerheid zorgde.
In 1986 werd Damir vliegtuigmonteur bij Joegoslavië Air Transport. “Op het werk spraken mensen over auto’s, voetbal, vrouwen en politiek. Het viel me op hoeveel mensen daar over politiek praatten, veel meer dan ik gewend was.” In 1991 brak de oorlog uit in voormalig Joegoslavië. Damir was toen 26 jaar. De oorlog begon in Slovenië, waar de militairen zich na zeven dagen terugtrokken. Vervolgens gingen de troepen naar Kroatië, waar ze werden aangevallen door paramilitaire groepen. Wapens waren net zo gemakkelijk te krijgen als brood. De situatie schokte de mensen, en Damir vond het afschuwelijk. “Ik wilde niets te maken hebben met de ellende,” vertelt hij. Hij had een prachtig leven in Joegoslavië, maar ineens stortte alles in. Als zogenaamd inwoner van Servië moest hij naar de grens met Kroatië om daar te vechten, maar veel van zijn familieleden woonden in Kroatië. Dit bracht hem in een onmogelijke situatie. Hij wilde niks weten van het geweld.
Een rampjaar volgde. Feesten waren verboden, maar er waren illegale bijeenkomsten. In 1992 ontving Damir een brief van een Nederlandse vriendin, waarin zij vroeg of hij nog in leven was. Hij besloot te vluchten. “Ik verkocht al mijn bezittingen en reisde van Boedapest naar Amsterdam, in een busje met zakenmensen die naar Londen, Parijs en New York gingen.” Bij de grens moest hij zich legitimeren en toestemming vragen om het land te verlaten. Dit deed hij niet. Hij zei dat hij op zakenreis was. Hij had geluk. De douanebeambte gaf hem snel een stempel, waardoor kon doorreizen.
Damir kwam in 1992 in Nederland aan. Hij had twee maanden onbetaald verlof gekregen van zijn werkgever en bracht slechts één koffer mee. “Ik dacht, heel naïef, dat de oorlog na twee maanden echt wel voorbij zou zijn.” Bij aankomst was hij helemaal alleen. “Ik had geen contact met mijn familie, omdat de telefoonlijnen waren gesaboteerd.” Hij vond onderdak bij een vriendin in Arnhem die hij al jaren kende.
Nederland bood Damir veel mogelijkheden. “Ik zag overeenkomsten tussen de Nederlandse en Joegoslavische mentaliteit, zoals nieuwsgierigheid en de liefde voor feesten. Nederlanders zijn opener, dat vind ik erg fijn.” Damir vroeg nooit asiel aan, omdat hij bij zijn vriendin woonde. Wel deed hij veel vrijwilligerswerk in asielzoekerscentra, bijvoorbeeld door te helpen met vertalingen. Om de taal te leren, schreef hij zich in bij het Sonsbeek College in Arnhem. “Het was geweldig om met 88 verschillende nationaliteiten samen te zijn.” Een van zijn eerste herinneringen aan de taalles is een goede grap. Zijn docent Joost, zei als eerste woord “portemonnee,” waarop iemand meteen riep: “uitkering.” Na anderhalf jaar werd Damir arbeidsfit bevonden. Nog een half jaar later kreeg hij een verblijfsvergunning en bouwde hij zijn leven op in Arnhem. Hier woonde hij vier jaar.
In september 1996 begon Damir aan zijn carrière bij Philips in Eindhoven. Als cleanroommonteur betrad hij een wereld die compleet nieuw voor hem was. “Ik had nog nooit van een cleanroom gehoord, maar ik voelde me meteen op mijn plek.” Hij werkte op de afdeling elektronenmicroscopie, waar hij werkte met onderdelen soms kleiner dan een millimeter. “Een van mijn meest memorabele taken was het persen van robijnkogeltjes van slechts 0,3 mm in een centerpin.”
De combinatie van werken met microscopen, cleanrooms en een hightech omgeving sprak Damir onmiddellijk aan. “Het voelde alsof dit werk speciaal voor me was gemaakt.” Nu, 28 jaar later, is hij nog steeds enthousiast. Dagelijks ontdekt Damir nieuwe inzichten onder de microscoop. Al bijna tien jaar deelt hij ervaringen met leerlingen en studenten. “Met projecten zoals Nano Battle, My TecnoLab en Raad de microscoopplaatjes probeer ik jongeren enthousiast te maken voor een toekomst in de techniek.” Damir krijgt veel positieve reacties op zijn workshops.
Vanaf 1999 woont Damir in Helmond. “Vanaf het eerste moment voelde ik me thuis in de rustige vissenwijk in ‘t Hout. Daar zijn ook mijn kinderen Djino en Gaia geboren. Ik heb ze opgevoed zonder gedetailleerde verhalen over de oorlog in Joegoslavië. Ik gaf ze liefde, warmte en ze zijn gegroeid als mooie volwassen mensen. Dit jaar is ook een jubileumjaar, De Stichting Knoop bestaat 10 jaar. Als oprichter van deze goededoelenstichting ben ik steeds bezig met mijn missie: Laat je HART spreken en knoop je HART vast elkaar.
Damirs reis ging dwars door de chaos van oorlog. Zijn drang om een nieuw leven op te bouwen in een onbekend land is onverminderd groot. Hij blijft zoeken naar betekenis en verbinding. Terwijl hij dagelijks de microscopische wereld ontdekt, inspireert hij kinderen om het onzichtbare te zien. Eén vraag hangt altijd boven zijn hoofd:
“Hoe bouw je een thuis, als je nooit echt weet waar dat is?”
In 1986 werd Damir vliegtuigmonteur bij Joegoslavië Air Transport. “Op het werk spraken mensen over auto’s, voetbal, vrouwen en politiek. Het viel me op hoeveel mensen daar over politiek praatten, veel meer dan ik gewend was.” In 1991 brak de oorlog uit in voormalig Joegoslavië. Damir was toen 26 jaar. De oorlog begon in Slovenië, waar de militairen zich na zeven dagen terugtrokken. Vervolgens gingen de troepen naar Kroatië, waar ze werden aangevallen door paramilitaire groepen. Wapens waren net zo gemakkelijk te krijgen als brood. De situatie schokte de mensen, en Damir vond het afschuwelijk. “Ik wilde niets te maken hebben met de ellende,” vertelt hij. Hij had een prachtig leven in Joegoslavië, maar ineens stortte alles in. Als zogenaamd inwoner van Servië moest hij naar de grens met Kroatië om daar te vechten, maar veel van zijn familieleden woonden in Kroatië. Dit bracht hem in een onmogelijke situatie. Hij wilde niks weten van het geweld.
Een rampjaar volgde. Feesten waren verboden, maar er waren illegale bijeenkomsten. In 1992 ontving Damir een brief van een Nederlandse vriendin, waarin zij vroeg of hij nog in leven was. Hij besloot te vluchten. “Ik verkocht al mijn bezittingen en reisde van Boedapest naar Amsterdam, in een busje met zakenmensen die naar Londen, Parijs en New York gingen.” Bij de grens moest hij zich legitimeren en toestemming vragen om het land te verlaten. Dit deed hij niet. Hij zei dat hij op zakenreis was. Hij had geluk. De douanebeambte gaf hem snel een stempel, waardoor kon doorreizen.
Damir kwam in 1992 in Nederland aan. Hij had twee maanden onbetaald verlof gekregen van zijn werkgever en bracht slechts één koffer mee. “Ik dacht, heel naïef, dat de oorlog na twee maanden echt wel voorbij zou zijn.” Bij aankomst was hij helemaal alleen. “Ik had geen contact met mijn familie, omdat de telefoonlijnen waren gesaboteerd.” Hij vond onderdak bij een vriendin in Arnhem die hij al jaren kende.
Nederland bood Damir veel mogelijkheden. “Ik zag overeenkomsten tussen de Nederlandse en Joegoslavische mentaliteit, zoals nieuwsgierigheid en de liefde voor feesten. Nederlanders zijn opener, dat vind ik erg fijn.” Damir vroeg nooit asiel aan, omdat hij bij zijn vriendin woonde. Wel deed hij veel vrijwilligerswerk in asielzoekerscentra, bijvoorbeeld door te helpen met vertalingen. Om de taal te leren, schreef hij zich in bij het Sonsbeek College in Arnhem. “Het was geweldig om met 88 verschillende nationaliteiten samen te zijn.” Een van zijn eerste herinneringen aan de taalles is een goede grap. Zijn docent Joost, zei als eerste woord “portemonnee,” waarop iemand meteen riep: “uitkering.” Na anderhalf jaar werd Damir arbeidsfit bevonden. Nog een half jaar later kreeg hij een verblijfsvergunning en bouwde hij zijn leven op in Arnhem. Hier woonde hij vier jaar.
In september 1996 begon Damir aan zijn carrière bij Philips in Eindhoven. Als cleanroommonteur betrad hij een wereld die compleet nieuw voor hem was. “Ik had nog nooit van een cleanroom gehoord, maar ik voelde me meteen op mijn plek.” Hij werkte op de afdeling elektronenmicroscopie, waar hij werkte met onderdelen soms kleiner dan een millimeter. “Een van mijn meest memorabele taken was het persen van robijnkogeltjes van slechts 0,3 mm in een centerpin.”
De combinatie van werken met microscopen, cleanrooms en een hightech omgeving sprak Damir onmiddellijk aan. “Het voelde alsof dit werk speciaal voor me was gemaakt.” Nu, 28 jaar later, is hij nog steeds enthousiast. Dagelijks ontdekt Damir nieuwe inzichten onder de microscoop. Al bijna tien jaar deelt hij ervaringen met leerlingen en studenten. “Met projecten zoals Nano Battle, My TecnoLab en Raad de microscoopplaatjes probeer ik jongeren enthousiast te maken voor een toekomst in de techniek.” Damir krijgt veel positieve reacties op zijn workshops.
Vanaf 1999 woont Damir in Helmond. “Vanaf het eerste moment voelde ik me thuis in de rustige vissenwijk in ‘t Hout. Daar zijn ook mijn kinderen Djino en Gaia geboren. Ik heb ze opgevoed zonder gedetailleerde verhalen over de oorlog in Joegoslavië. Ik gaf ze liefde, warmte en ze zijn gegroeid als mooie volwassen mensen. Dit jaar is ook een jubileumjaar, De Stichting Knoop bestaat 10 jaar. Als oprichter van deze goededoelenstichting ben ik steeds bezig met mijn missie: Laat je HART spreken en knoop je HART vast elkaar.
Damirs reis ging dwars door de chaos van oorlog. Zijn drang om een nieuw leven op te bouwen in een onbekend land is onverminderd groot. Hij blijft zoeken naar betekenis en verbinding. Terwijl hij dagelijks de microscopische wereld ontdekt, inspireert hij kinderen om het onzichtbare te zien. Eén vraag hangt altijd boven zijn hoofd:
“Hoe bouw je een thuis, als je nooit echt weet waar dat is?”